Klachtplicht geldt ook in het arbeidsrecht
Recentelijk heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan inzake een vordering van 4 ex-werknemers tegen een horecabedrijf strekkend tot onder meer betaling van een groot aantal overuren. De werkgever in deze kwestie heeft zich beroepen op schending van de klachtplicht zoals bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek.
De Hoge Raad heeft in 2013 geoordeeld dat de klachtplicht ziet op alle verbintenissen, maar enkel op gebrekkige of ondeugdelijke prestaties en niet op andere vormen van niet-nakoming. De ratio achter de klachtplicht is het behoeden van de schuldenaar tegen late en daardoor moeilijk te betwisten klachten, en tegen vorderingen waarop hij zich, gezien het tijdsverloop niet meer behoefde in te stellen. De rechtspraak en literatuur zijn verdeeld over het toepassingsbereik van de klachtplicht in het arbeidsrecht waarbij het gaat om vorderingen tot betaling van achterstallig loon.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde op 5 april jl. dat goede gronden ontbreken om loon- en aanverwante vorderingen buiten het bereik van de klachtplicht te houden in situaties waar sprake is van een voor de werknemer duidelijk kenbaar gebrek in de prestatie. Wel bestaat er volgens het hof aanleiding, gelet op de gedachte van ongelijkheidscompensatie en bescherming van de werknemer die ten grondslag ligt aan het dwingendrechtelijk karakter van titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (lees: de wetsbepalingen ter zake de arbeidsovereenkomst), om een beroep van de werkgever op schending van de klachtplicht door de werknemer terughoudend te toetsen.
In de aan het hof voorgelegde zaken slaagt het door de werkgever gedane beroep op schending van de klachtplicht. De vordering van de werknemers betrof een groot aantal overuren bestaande uit na sluitingstijd gewerkte uren. De werknemers in kwestie wisten dat zij op grond van de cao aanspraak hadden op compensatie van of betaling van overuren. Maandelijks was op hun loonstroken te zien dat er overuren werden betaald gebaseerd op presentielijsten. Vast staat ook dat de werknemers hun loonstroken steeds hebben ontvangen. Daarnaast acht het hof van belang dat de overuren waarvan betaling wordt verlangd geen incidentele uren betreffen (waarbij het uitblijven van betaling over het hoofd gezien zou kunnen zijn) maar structurele uren met steeds dezelfde bron: het werken na sluitingstijd. Het gaat daarbij om ongeveer 1/3 van het totaal aantal uren.
Tegen de achtergrond van het voorgaande had het volgens het hof op de weg van de werknemers gelegen om tijdig, dat wil zeggen vanaf het moment dat zij op hun loonstrook konden zien dat niet alle – volgens hen – gewerkte overuren werden uitbetaald, te klagen over over het uitblijven van betaling hiervan. De werknemers in deze kwestie hebben dit nagelaten. Het hof acht het in dit kader ook van belang dat de cao bepaalt dat overuren in beginsel in tijd worden gecompenseerd, en dat pas wanneer compensatie in tijd niet mogelijk is, betaling hiervan plaatsvindt. De ratio van de klachtplicht, dat de schuldenaar beschermd wordt tegen vorderingen waarop hij zich niet meer behoeft in te stellen, verzet zich ertegen dat de werkgever wordt geconfronteerd met een vordering tot betaling van overuren op een zodanig laat moment dat haar feitelijk de mogelijkheid is ontnomen om deze uren te compenseren in vrije tijd of de werkzaamheden anders in te richten waardoor, bijvoorbeeld, het langdurig doorwerken na sluitingstijd wordt voorkomen. Het hof oordeelt derhalve dat het door werkgever gedane beroep op de klachtplicht slaagt.
Voor de volledige uitspraak zie bijvoorbeeld: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2022:1062
Tot slot
Heeft u een vraag in dit kader of heeft u een andere vraag? Neem gerust contact met ons op! U kunt onze advocaat arbeidsrecht bereiken op 040 – 400 28 28 / 06 – 46 00 89 98 of per e-mail: kim@trustadvocaten.nl